Kinderen van ouders met psychische problemen of een verslaving: “Mama doet zo gek”
17 juli 2018Een kind van wie de vader of moeder een psychische aandoening of verslaving heeft, heeft vaak geen onbezorgde jeugd. Niet voor niets vroeg kinderombudsman Margrite Kalverboer onlangs meer aandacht voor deze kinderen: een op de drie van hen ontwikkelt later zelf problemen. Om dit te voorkomen, kan het helpen om deel te nemen aan een KOPP/KOV-groep (Kinderen van ouders met psychische problemen of een verslaving). Daar ervaren ze dat ook andere kinderen zich soms kunnen schamen, boos zijn, teleurgesteld of verdrietig zijn over de situatie thuis. Daar zien ze dat ze niet alleen zijn en leren ze woorden te geven aan hun emoties. Welk effect heeft het op je kindertijd als je ouders psychisch ziek zijn of verslaafd? “Kinderen denken vaak dat het aan hen ligt: ‘Als ik maar lief genoeg ben, wil mama wel blijven leven.’ ”
Boosheid, verdriet en onmacht
Saskia Noach en Yvonne Rühl zijn preventiewerker bij Novadic-Kentron en begeleiden KOPP/KOV-groepen. Saskia: “We hebben groepen voor verschillende leeftijden, in samenwerking met de GGZ. De problemen zijn bij elke leeftijdsgroep anders, maar we zien vooral veel overeenkomsten: boosheid, verdriet, onmacht. Bij pubers zien we vaak teleurstelling, en het besef dat ze nooit de ouders zullen hebben die ze zich gewenst hadden.”
Anke van Ettinger, gezinsbegeleider bij de GGzE, geeft samen met Saskia de KOPP/KOV-groepen in de regio Eindhoven. Anke: “Bij kinderen van verslaafde ouders zie je iets vaker dat ze het gevoel hebben dat ze niet belangrijk zijn. Want papa of mama kiest voor de drank of drugs, en niet voor hen. Maar de overeenkomsten tussen de groepen zijn veel groter. Ze realiseren zich dat het thuis anders gaat dan bij andere kinderen. Dat begint al heel jong, zelfs al weten ze nog niet goed hoe dat komt: ‘Mama is altijd moe’, zeggen ze bij een depressieve moeder, of ‘papa is vaak boos’. En beide groepen hebben te maken met onvoorspelbare situaties en angst.”
Door het lint
Yvonne: “Kinderen kunnen zich zó schamen. ‘Mama doet zo gek’, zeggen ze dan. Nou zegt elk kind dat wel eens – zo vinden veel kinderen het gênant om uitgebreid geknuffeld worden als je moeder je afzet op school – maar hier gaat het vaak om extremer gedrag, een moeder die door het lint gaat als een vriendinnetje komt spelen bijvoorbeeld.”
Anke: “Kinderen hebben sterk de neiging om te denken dat zij het gedrag van hun ouders veroorzaken. Voor een deel geeft dat ook een gevoel van controle. Als het aan jou ligt, kun je er misschien wat aan doen. ‘Als ik maar lief genoeg ben, wil mama wel blijven leven.’ Maar andersom denken ze ook dat woedeaanvallen het gevolg zijn van ‘stout’ gedrag. De reactie is vaak dat ze zich heel erg gaan aanpassen.”
Te volwassen
Saskia: “Je ziet bij deze kinderen vaak verwarring over hun eigen gevoelens. Wat willen en voelen ze nu eigenlijk zelf? Ze weten dat hun ouders het moeilijk hebben, en wat je vaak ziet is dat ze de ouderrol dan overnemen. Dat kan gaan om taken, zoals koken of de zorg voor kleinere broertjes of zusjes, maar ook om ondersteuning en bijvoorbeeld het aanspreken op ongewenst gedrag. Deze kinderen tonen te volwassen gedrag.”
Yvonne: “Dat geeft hen ook controle, houvast. Er was een kind in mijn groep dat zei: ‘Mijn moeder is opgenomen, nou kan ik fijn de keuken opnieuw inrichten, helemaal zoals ik het wil.’ Je moet zo’n kind niet afvallen, niet zeggen dat dat niet mag. Voor een kind kan dat een manier zijn om met die onbekende situatie van een opname om te gaan.”
Saskia: “We kijken wel: wat kun je blijven doen voor je vader of moeder en wat hoort echt bij hen? Het weer op zich nemen van verantwoordelijkheden kan ook deel zijn van het herstel van de ouder.”
Op slot
Yvonne: “Bij kinderen zie je verschillende reacties: sommige kinderen uiten zich sterk naar buiten, bijvoorbeeld door veel aandacht te vragen, maar anderen praten er liever helemaal niet over. Ze gaan op slot, ze voelen niks meer. Het is hun reactie op een onveilige en onvoorspelbare omgeving. Dat hoeft niet per se tot psychische problemen te leiden. Als de omgeving weer stabiel en rustig wordt, bijvoorbeeld omdat de ouder goede hulp krijgt, verdwijnt het gedrag ook. Maar je ziet ook kinderen over wie je je zorgen maakt. Dan moet je juist op die leeftijd al proberen om de situatie te verbeteren, daar waar dat haalbaar is.”
Stoelen die door de kamer vliegen
Anke: “We proberen in de eerste plaats kinderen te laten beseffen dat het niet hun schuld is. We proberen hen te leren om makkelijker woorden te geven aan wat ze voelen, en om beter te begrijpen wat er gebeurt. Doel is dan niet meer begrip voor de ouder te hebben, maar te beseffen dat het niet hun schuld is. Als papa zijn medicijnen niet inneemt, kunnen we uitleggen hoe zijn aandoening werkt, waaróm hij dat niet doet, en dat dat niet komt doordat hij jou niet lief vindt. En daarnaast is de herkenning van leeftijdsgenootjes ook heel belangrijk, al moeten we dat soms wel in een kader plaatsen. Een kind in mijn groep zei dat bij hen thuis de stoelen door de kamer vlogen toen de ouder een woede-uitbarsting had. Waarop een ander reageerde: ‘Oh maar dat is normaal, dat gebeurt bij ons ook’. We leggen dan uit dat het heel fijn is dat ze elkaar begrijpen, maar dat dát niet normaal is.”
Extra aandacht
Saskia: “We moeten niet vergeten dat het vaak ook goed gaat met kinderen van ouders die problemen hebben. Maar ook voor deze kinderen is de KOPP/KOV-groep fijn: de groepen kunnen ook die kinderen meer begrip, erkenning en handvatten geven. Het is geweldig als ouders zichzelf kunnen overstijgen en kunnen zeggen: ‘Het zal wel loslopen met mijn kind, maar ik wil toch die extra aandacht geven’. Elk kind dat last heeft thuis van de problemen van een ouder – of die ouder nu wel of geen diagnose of een hulptraject heeft – is welkom bij ons!
Angst voor uithuisplaatsing
Anke: “Het is voor mensen in de omgeving vaak moeilijk om signalen bij kinderen te herkennen, ook omdat ze zich soms juist erg aangepast gedragen, op school de ideale leerling zijn om zo niet nog meer problemen te krijgen. Maar als een leerkracht wel kennis heeft van de thuissituatie, geef dat kind dan een beetje extra aandacht. In de meeste gevallen is het echter de hulpverlener van de ouder die de beste ingang heeft. Je zou denken dat de vraag ‘hoe is het met je kinderen’ vanzelfsprekend is, maar dat is helaas nog niet zo.”
Saskia: “En nog een tip voor mensen in de directe omgeving van zo’n kind: wees niet te confronterend. Vraag niet: ‘Hoe gaat het nu met je moeder? Kan ik je helpen?’. Vooral jonge kinderen zijn heel bang dat ze uit huis worden geplaatst: wie moet er dan voor papa of mama zorgen? Zij vinden het heel bedreigend om toe te geven dat hun ouders grote problemen hebben. Vraag dus liever iets als: ‘Hoe was je weekend, heb je nog iets leuks gedaan?’ Het is fijn als een kind wat extra aandacht krijgt, als dat kind zelf eens centraal staat.”
Kind aanmelden?
Kent u een kind dat baat kan hebben bij steun van leeftijdsgenootjes en deskundige begeleiders? Neem contact met ons op via preventie@novadic-kentron.nl!