Voorwoord: kijk naar wat goed gaat

Hoe bereik je gedragsverandering, hoe zorg je ervoor dat mensen zich gezond, sociaal en veilig gedragen? In tijden van corona een ongelooflijk belangrijke vraag. Aan het begin van de coronacrisis ging het bijna vanzelf. Mensen bleven thuis, hielden afstand en waren ongekend saamhorig. We groetten elkaar weer op straat, deden boodschappen voor elkaar, zetten teddyberen voor ons raam en waardeerden elkaars werk. De pandemie bracht ons bij elkaar. Tenminste, in het begin. Nu lijkt het virus ons juist uit elkaar te drijven. Demonstraties, polarisatie, jong versus oud, mensen die de hele pandemie als een complot zien versus mensen die vinden dat de maatregelen tegen het virus lang niet ver genoeg gaan. Als je de kranten en social media moet geloven, staan we allemaal lijnrecht tegenover elkaar. En ondertussen is ‘de tweede golf’ een feit. 

Hoe krijg je mensen zover dat ze stappen zetten die hun eigen gezondheid en welzijn, en daarmee  ook die van anderen, verbeteren en bewaken? In elk geval niet door steeds maar te wijzen op alles wat verkeerd gaat. We kijken meestal naar de paar verkeershufters en niet naar de vele chauffeurs die je laten invoegen. We kijken naar de schreeuwers die elke discussie laten ontsporen en niet naar de massa’s mensen met gematigde meningen die je niet hoort. We kijken naar de mensen die lak hebben aan regels en niet naar die grote meerderheid die zijn best doet zich aan de richtlijnen te houden. We kijken naar de fouten die iemand maakt, en niet naar alles wat goed gaat.

Als je voortdurend aandacht geeft aan conflicten en verschillen, dan zullen mensen het gevoel krijgen dat ze partij moeten kiezen. Als je steeds maar roept dat bepaalde groepen vaker delicten plegen, laat je hen niet meer meedoen. Als je iemand met een verslaving neerzet als onbetrouwbaar en onverbeterlijk, dan wordt zijn of haar herstel wel héél erg moeilijk.

We pleiten niet voor blind vertrouwen en het negeren van alles wat verkeerd gaat. Soms hebben mensen fouten gemaakt, anderen gekwetst, de regels overtreden. Soms moet je schade beperken en gedrag indammen. Maar we pleiten wel, altijd, voor Nieuwe Kansen. Dat betekent dat je luistert naar het hele verhaal, naar alle verhalen, en niet alleen naar de hardste schreeuwers. Dat je de goede kanten in iemand ziet, en die gaat versterken. Dat je een podium geeft aan wat goed gaat en aan wie goed bezig is. Dat je positieve stappen ondersteunt en beloont. Negatieve verwachtingen leiden vaak tot een negatieve uitkomst, positieve verwachtingen inspireren, motiveren, maken dingen mogelijk. Dat is de enige weg naar herstel. Geef niet op, hou vol, geloof in een betere toekomst, geloof in Nieuwe Kansen.

Sigrid Wijnbergh
Walther Tibosch
Raad van Bestuur Novadic-Kentron

Vraag liever niet aan kinderen: ‘Wie heeft er wel eens alcohol gedronken?’ Wat je wel (en niet) tegen kinderen moet zeggen over alcohol en drugs

“Ik heb dat vroeger vast ook wel gevraagd in voorlichtingen op de basisschool,” zegt Mathijs de Croon, preventiemedewerker bij NK, “‘Wie heeft er wel eens alcohol gedronken?’ Het lijkt zo’n goede binnenkomer! Er zijn er altijd wel een paar die al eens een slokje wijn hebben geproefd of een flesje bier hebben leeggedronken en die vertellen daarover. De klas is betrokken en vol aandacht en vervolgens kun je dit aangrijpen voor een serieus gesprek over de risico’s.” Helemaal fout, weet Mathijs inmiddels. “Ik zal niet zeggen dat we vroeger maar wat deden, maar preventie heeft wel een enorme professionalisering doorgemaakt. Inmiddels weten we uit onderzoek veel beter hoe we aan moeten sluiten bij de ontwikkeling van jongeren.” En daar komen een heleboel do’s and don’ts uit naar voren waarmee leraren én ouders hun voordeel kunnen doen. Want wat is er nou eigenlijk mis met die vraag?

“Kinderen onder de twaalf, die moet je sowieso geen voorlichting over alcohol en drugs geven,” legt Mathijs uit. “Die zijn nog helemaal niet van plan te gaan drinken of gebruiken, en daar moet je dan ook niet in groepsverband de aandacht op richten. Maar ook bij iets oudere kinderen moet je geen podium geven aan de paar scholieren die wel al drinken. Want daarmee maak je het gebruik ‘normaler’ en de anderen nieuwsgierig. Wat wél heel belangrijk is bij jonge tieners, is de omgeving van die kinderen mobiliseren. Veel ouders onderschatten hun eigen invloed en denken dat regels stellen averechts werkt. Maar onderzoek bewijst dat als je tijdig met je kinderen goede en stevige afspraken maakt en regels stelt – niet drinken tot je achttiende – je kinderen láter beginnen met drinken en ook minder gaan drinken. Ook belangrijk is dat je consequent bent: niet drinken betekent niet drinken. Helemaal niet, punt. Niet thuis ‘leren drinken’. Geen slokje champagne met oud en nieuw. Want als je dat wel doet, geef je de boodschap mee dat alcohol onmisbaar is in bepaalde situaties.”

De alcohol druipt overal doorheen

Daarnaast is het ook belangrijk dat ouders het goede voorbeeld geven. En dat laatste is misschien nog wel het moeilijkst. Mathijs: “Ik ben zelf ook geen geheelonthouder, al zou dat wel beter zijn. Maar als je dan toch drinkt, doe het dan matig, zo min mogelijk waar de kinderen bij zijn, en laat ook zien dat alcohol er niet per se bij hoort en dat je ook een prima tijd kunt hebben zonder alcohol.”

Vechten tegen de bierkaai…? Het lijkt er soms wel op. “Alcohol,” aldus Mathijs, “druipt overal doorheen.” Van alle kanten krijgen kinderen continu de boodschap te zien en te horen dat alcohol normaal is en erbij hoort. “Ik ben met mijn zoon een serie aan het kijken en mij valt het dan op hoe ontzettend vaak er in gedronken wordt. Als mensen iets vieren, als ze ongelukkig zijn, als ze zichzelf willen belonen, als ze een bijzonder moment willen delen: er is áltijd alcohol bij. Het is dan juist extra belangrijk dat je als ouders ook laat zien dat alcohol niet vanzelfsprekend is, dat je er ook voor kunt kiezen om niet te drinken. Het is een minderheid, maar daarmee niet abnormaal: 20% van de volwassenen boven de 18 drinkt gewoon helemaal niet. Dat zijn miljoenen mensen. Nooit gedaan of ooit gestopt. Acties als Dry January of Ik Pas maken je bewust van de vanzelfsprekendheid van alcohol en zijn geweldige initiatieven, maar ook daarbij is het belangrijk dat je bij jongeren de juiste boodschap benadrukt. Als je heel erg trots in hun nabijheid verkondigt dat het je is gelukt een hele máánd niet te drinken, straal je uit: niet drinken is een uitzondering, moeilijk en een enorme prestatie.”

Vies, raar, stoer en grappig

Het bevestigen van de boodschap dat niet drinken heel normaal is, doe dat met mate, benadrukt Mathijs. “Kinderen zien en horen liedjes waarin alcohol- en drugsgebruik wordt verheerlijkt. Die zingen ze vrolijk mee. Of ze zien grappige filmpjes van dronken jongeren die domme dingen doen. Kinderen vinden: drinken, roken of drugs gebruiken is vies en raar, maar ook stoer en grappig. Dat vies en raar voert dan nog de boventoon, want zij zijn nog risicomijdend. Ga die filmpjes en liedjes niet verbieden, maar breng het eens terloops en niet te lang ter sprake. Vraag eens door: ‘Wat vind je er nou van.’ En als je kind dan iets zegt als ‘Dat ga ik echt nooit doen!’ geeft het dan een boks of schouderklopje. ‘Goed zo jongen.’ Zo lang als het kan die norm bestendigen. Want als kinderen wat ouder worden, hoor je ze dat niet meer zo stellig zeggen.”

Hilarisch, maar vreselijk

Is dat dan het goede moment om voorlichting te gaan geven? “Vanaf de brugklas kun je beginnen met voorlichting in de klas,” aldus Mathijs, “maar ook dan is het belangrijk dit weloverwogen te doen. Een stoer verhaal van de leraar over zuipfeesten die vreselijk uit de hand liepen? Niet doen. Hilarisch, maar vreselijk. Ervaringsdeskundigen die bijvoorbeeld vertellen dat ze nooit problemen hadden met alcohol en drugs tot ze GHB ontdekten, of andersom…? Ook niet zo’n goed idee. Let wel, de inzet van ervaringsdeskundigen is goud waard, vooral als jongeren of volwassenen al flink en problematisch gebruiken en niet weten hoe ze daar ooit nog uit kunnen komen. Maar bij jonge kinderen van wie de meerderheid nog helemaal niet drinkt of gebruikt, moet je heel goed nadenken over het verhaal dat je vertelt. Die zien een stoere gast of meid die een spannend leven heeft geleid, dat ging blijkbaar ook lang goed, ze genoten een hele tijd van die roes én ze zijn eroverheen gekomen. De waarschuwing dat het uit de hand kan lopen, kan averechts werken, want vanaf het veertiende, vijftiende jaar worden kinderen juist risicozoekend:  ‘Goh, dat lachgas, nooit zo over nagedacht, hoe zou dat eigenlijk voelen…?’”

Weerbaar maken tegen groepsdruk? Zinloos!

In tegenstelling tot wat veel mensen – ook professionals – denken, moet je ook niet te snel op groepsdruk ingaan. Mathijs: “We gebruiken een methode van het Trimbos-instituut en die geeft per leeftijdscategorie richtlijnen. Voor jongeren onder de zestien heeft het geen zin om jongeren weerbaar te maken voor groepsdruk. Voor hen is acceptatie door de groep een van de allerbelangrijkste drijfveren. Ook daar kun je beter een podium geven aan de meerderheid van jongeren die niet drinkt en niet gebruikt.”

Voorlichting is niet zo belangrijk…

Maar, benadrukt Mathijs, voorlichting is eigenlijk sowieso de minst belangrijke pijler van de aanpak: “Voorlichting is snel ‘afgevinkt’ en geeft je het gevoel dat je goed bezig bent. Maar veel belangrijker is het gesprek met ouders en leerkrachten. Niet alleen omdat die het gedrag blijvend en duurzaam kunnen sturen, maar ook omdat zij de omgeving zo kunnen inrichten dat jongeren minder worden blootgesteld aan prikkels zoals drinken of roken. En ze kunnen signaleren dat bepaalde jongeren het moeilijk hebben, misschien omdat die zelf al risicovol bezig zijn, of omdat bijvoorbeeld hun ouders veel te veel drinken. Wij kunnen dan heel laagdrempelig in gesprek gaan met die jongeren. Soms zie je er tijdens een voorlichting al eentje heel stil worden. De voorlichting is dan vooral een ingang om heel gericht iets te kunnen betekenen voor een jongere die het moeilijk heeft. Want dat doet Preventie ook.”

Alternatieve eindes voor het verhaal van Bjorn: Hoe krijg je een jongere uit de problemen?

Het gaat niet goed met Bjorn. Terwijl zijn moeder pas nog tegen de buurvrouw opmerkte dat Bjorn zo’n lekker makkelijk kind is. Zijn broer, dáár hebben ze nogal wat mee te stellen. Hoogbegaafd, ja, maar ook een ernstige vorm van autisme. Dus dat geeft nogal wat spanningen thuis. Dat Bjorns vader flink is gaan drinken, vertelt ze niet aan de buurvrouw. Maar die had de ruzies al lang gehoord door de dunne muren. En Bjorn zit daar middenin en voelt zich steeds onzichtbaarder. Op straat bij zijn vrienden is het leuker dan thuis. Spannender ook. Op zijn elfde rookt hij zijn eerste sigaret, na een paar jaar gevolgd door alcohol en cannabis. Op feestjes probeert hij speed uit en dat bevalt hem wel. Van school komt niet veel meer. Heeft-ie toch geen tijd voor. Om sigaretten, drank en drugs te kunnen kopen, steelt hij en klust hij bij als drugskoerier. Bjorn is boos, maar eigenlijk is hij gewoon diep ongelukkig. Een verhaal dat op meerdere manieren af kan lopen.

Bjorn gaat ons helpen. Hij bestaat niet echt, is samengesteld uit meerdere verhalen, maar Bjorn staat symbool voor alle kinderen en jongeren die diep in de ellende zitten en hulp nodig hebben. Al vinden ze zelf van niet. We willen u vertellen hoe onze hulp voor jongeren vroeger was en hoe het de komende jaren wordt. Maar dat is een nogal droog verhaal, over ambulantisering en outreachende hulp. Beetje saai wel. Maar wél met hele concrete gevolgen voor de levens van kinderen. Dat kan op verschillende manieren af lopen en dat gaat Bjorn laten zien, voor alle jongeren die wél echt bestaan.

Irene Dijkstra, teamleider jeugd: “Wanneer komt een jongere bij ons in beeld? Vroeger was dat meestal pas als de problemen uit de hand gelopen waren, als de jongere al bij veel instanties in beeld was en die ook niet meer wisten wat ze met hem of haar aan moesten. Pas als het middelengebruik een verslaving was geworden, werd aan ons gedacht.”

In het drugspand

Bjorn komt pas in beeld door een melding van de politie. Hij is dan negentien en overnacht regelmatig in een drugspand, na een aantal korte verblijven in jeugdzorginstellingen, waar hij steeds wegliep. Hij komt af en toe nog wel thuis, maar als zijn moeder dan begint te huilen en zijn vader tegen hem schreeuwt, gaat hij er weer vandoor. Als het drugspand wordt ontruimd, treffen de agenten daar ook een erg verloederde Bjorn, die inmiddels ook aan de GHB verslaafd is geraakt.

Irene: “Voor jongeren met zulke ernstige problemen, was een opname in de kliniek tot enkele jaren geleden de gangbare behandeling. In de kliniek werken we aan alle levensgebieden waar problemen zijn ontstaan. We richten ons op de doelen van de jongere zelf, met een positieve benadering.”

Vallen en opstaan

In de veilige omgeving van de kliniek van Kentra24 knapt Bjorn snel op. We praten ook een paar keer met zijn ouders, die het moeilijk vinden om hun communicatie met Bjorn te veranderen. Bjorn blijkt, na gedegen onderzoek, ook een vorm van autisme te hebben. Als we dat eenmaal weten, hebben we betere handvatten voor zijn herstel. Samen met Bjorn gaan we op zoek naar een opleiding, iets wat hij echt leuk vindt: een opleiding tot grafisch ontwerper. Bjorn gaat weer naar huis. Maar vlak voor de opleiding start, gaat het weer mis. Bjorn heeft weer contact met zijn oude vriendengroep. Hij valt nog drie keer terug voor hij zijn leven min of meer op de rit heeft. Van de opleiding is nooit iets terecht gekomen, maar Bjorn heeft gelukkig wel een vaste baan bij een drukkerij.

Irene: “Belangrijk bij iedereen met een verslaving, en zéker bij een jongere aan het begin van zijn of haar leven, is om er op tijd bij te zijn. Niet wachten tot het helemaal verkeerd gaat. We zetten nu veel meer in op het actief opsporen van jongeren. We willen zijn waar de jongeren zijn. Zo werken we intensief samen met Preventie, die op straat, bij scholen, in parken op zoek gaan naar jongeren die problemen hebben. Zij leggen makkelijk contact met jongeren, bouwen langzaam het vertrouwen op en werken aan de motivatie om de problemen aan te pakken.”

Alternatief einde #1

Nachtmerries

We hoeven nu niet meer te wachten tot Bjorn in het drugspand woont en een hoop overlast veroorzaakt. Een van onze preventiewerkers vindt Bjorn bij een groepje gasten in het park, waar ze lachgas gebruiken. Na een paar pogingen raakt de preventiewerker in gesprek met Bjorn. De preventiewerker praat op een hele fijne manier met Bjorn, zonder oordelen of verwijten. Na een aantal gesprekken gaat Bjorn ermee akkoord in behandeling te gaan. Na een detox en een kort verblijf in de kliniek, wordt Bjorn ambulant behandeld. Ook worden er meerdere gesprekken gevoerd met de ouders: systeemtherapie. Bjorn pakt zijn school weer op en gaat thuis wonen. Maar het gaat niet zonder slag of stoot. Bjorn komt regelmatig weer in contact met zijn oude vriendengroep, met als dieptepunt dat hij het ziekenhuis in wordt geslagen vanwege een ruzie over vermeende, oude schulden. Bjorn heeft nog lang nachtmerries hiervan, maar met vallen en opstaan komt Bjorn weer op zijn pootjes terecht.

Irene: “In de toekomst willen we nog veel intensiever samenwerken met ketenpartners om jongeren met problemen op te sporen. In een zo vroeg mogelijk stadium. En dan ook meteen beginnen met de aanpak van de problemen, zo laagdrempelig mogelijk en zoveel mogelijk ambulant, aangevuld met online ondersteuning. Omdat de ambulante behandeling veel sterker is opgezet, is een langdurige behandeling in de kliniek dan sowieso eerder uitzondering dan regel. Behandeling kan ook thuis, in de wijk of bij een andere instelling waar de jongere al behandeling krijgt. Zo weten we dat jongeren met psychische problemen veel vatbaarder zijn voor verslaving. Dus een jongere die al bij een ggz-instelling in beeld is en nu al stevig drinkt of regelmatig drugs gebruikt, zou op dát moment al behandeling voor dat gebruik moeten krijgen. Dat vraagt om korte lijnen. Ook willen we andere professionals deskundiger maken zodat ze jongeren met beginnende problemen sneller herkennen.”

Alternatief einde #2

Flinke wietlucht

In dit scenario, hopelijk in de nabije toekomst, wordt Bjorn opgemerkt door een hulpverlener in de ggz die Bjorns broer in behandeling heeft. Hij ziet ook dat Bjorns vader veel drinkt, en vraagt naar de andere kinderen in het gezin. Bjorn, dan nog maar dertien jaar, is ongemerkt steeds stiller geworden. Hij zit veel op zijn kamer te tekenen en zijn ouders ruiken regelmatig een flinke wietlucht. Als hij wel iets zegt, heeft hij vaak een grote mond.

Ruzie met de leraar

Via de ggz-hulpverlener wordt een ambulante begeleider vanuit de gemeente geregeld, ook in dienst van NK, die regelmatig bij Bjorn thuis komt om met hem en het gezin te praten. Hij kijkt of er praktische problemen zijn waar hij Bjorn mee kan helpen, en als hij hoort dat er ruzie op school is met een leraar, gaat hij mee met Bjorn om dat op te lossen. Gaandeweg merkt hij iets in Bjorns gedrag waardoor hij toch denkt aan behandeling. Bjorn gaat ermee akkoord en wordt behandeld bij Nieuwe Kansen Jeugd, onderdeel van Novadic-Kentron. Zijn middelengebruik is nog niet heel ernstig, maar zeker in combinatie met de diagnose autisme die gesteld wordt, is het belangrijk dat Bjorn nú goede handvatten krijgt. Dat kan volledig ambulant, dicht bij zijn eigen woonplaats, en voor een deel ook online. En Bjorn speelt met veel plezier een speciale game op zijn telefoon, waar hij punten krijgt voor gezond en sociaal gedrag. Bjorn heeft nog geen detox nodig, maar zelfs dat zou ambulant kunnen. Ook jongeren met heel complexe problemen krijgen een intensieve, ambulante behandeling. Zo kunnen de jongeren meteen in de praktijk toepassen wat ze hebben geleerd. Bjorns ouders doen bovendien mee met de CRA Familietraining, waardoor ze op een meer positieve manier met hun kind leren praten. Waar overigens ook Bjorns broer baat bij heeft.

Opa en oma

Door het tijdige ingrijpen komt Bjorn nooit in hanggroepen in het park terecht, stopt hij met roken en blowen, begint nooit met speed, GHB of lachgas, komt niet in aanraking met de politie, wordt nooit in elkaar geslagen en loopt geen vertraging op in zijn studie. Jaren later, als eigenaar van zijn eigen ontwerpbureau, denkt hij nog wel eens terug aan die tijd en bedenkt hij dat het allemaal heel anders had kunnen lopen. Dan ziet hij dat het al zes uur is en trekt hij de deur van zijn kantoor achter zich dicht om de kinderen op te halen bij opa en oma.

Ontwikkelcentrum geeft chronisch verslaafden toekomstperspectief: Meer uitstroom, meer dagbesteding en meer tevredenheid

Toen we startten met het hostel in Den Bosch, was het doel permanent onderdak en begeleiding bieden aan chronische verslaafden met psychiatrische problematiek. Voor sommige bewoners is dit nog steeds zo. Maar voor een aantal cliënten biedt het nieuwe ontwikkelcentrum (zie ook nieuwsbrief van januari) een ander perspectief. Wat een utopie leek, wordt realiteit: via trajecten op maat werken we met deze groep aan uitstromen naar andere vormen van begeleid wonen en weer meedoen in de maatschappij. De pilot van het ontwikkelcentrum is inmiddels met goed resultaat afgerond! Maaike Huiberts, coördinator van het hostel en projectleider, praat met ons over de succesvolle start.

Maaike: “Met veel plezier maar vooral ook trots kijk ik terug op het verloop van deze pilot. Het ontwikkelcentrum was van het begin af aan een boeiende ontdekkingsreis. We hebben als team veel energie gestoken in de voorbereiding. Sociale inclusie – weer meedoen in de maatschappij – leek lange tijd een utopie voor deze doelgroep. Het was dan ook een grote omslag voor zowel bewoners als medewerkers. Maar inmiddels weten we dat het ontwikkelcentrum ertoe doet. Natuurlijk zijn er nog enkele verbeterpunten, maar we hebben al mooie resultaten bereikt. Het is dan ook de bedoeling om ook onze woonvoorzieningen in Eindhoven en Bergen op Zoom om te vormen tot ontwikkelcentrum. Ook extern is er veel waardering voor de nieuwe koers. Dat beperkt zich niet tot samenwerkingspartners in Den Bosch, er komen ook verzoeken uit andere gemeenten om onze ervaringen te delen.”

Meer bewoners stromen uit

Het hostel heeft twee groepen bewoners. In de oriëntatiefase van het ontwikkeltraject wordt bekeken welke bewoners uit kunnen stromen. Bij bewoners die niet uit kunnen stromen (ongeveer een op de drie), wordt vervolgens gewerkt aan stabilisatie, zodat de bewoners goed functioneren binnen het hostel. De andere bewoners worden klaargestoomd voor een meer zelfstandige woonvorm, een grotere zelfredzaamheid en weer meedoen in de maatschappij.

Maaike: “Daarbij leveren we maatwerk: bewoners hebben de regie en hun doelen zijn bepalend. De resultaten zijn zeer bemoedigend. Ook voor de pilot stroomde een enkele bewoner al uit naar een beschermde woonvorm: tussen 2015 en 2018 zijn vijf bewoners uitgestroomd. In september 2018 zijn we gestart met het ontwikkelcentrum en vanaf dat moment tot eind 2019 – dus ruim een jaar – zijn er acht bewoners uitgestroomd. Die positieve trend heeft zich helaas nog niet voortgezet: in het eerste half jaar van 2020 hadden we drie uitstromers. Dat komt mede door corona, dat zorgde voor een afname van het aanbod van woonruimte doordat de prioriteit bij onveilige gezinssituaties werd gelegd.”

Meer dagbesteding en meer tevredenheid onder medewerkers

De pilot had niet alleen een positief effect op de uitstroom van bewoners. Ook op het gebied van dagbesteding is veel winst geboekt. Voor de start van het project had 25% van de bewoners een passende dagbesteding en 18% nam deel aan externe dagbesteding of een traject richting werk. Na de pilot van het ontwikkelcentrum had 86% van de bewoners een passende dagbesteding en 76% deed mee aan externe dagbesteding of een traject richting werk.

Maaike: “Naast de positieve gevolgen voor bewoners profiteerden ook de medewerkers van het ontwikkelcentrum. De pilot en de activiteiten als scholing en intervisie die daaruit voortvloeiden, werden als prettig ervaren en dit gaf medewerkers nieuwe energie. Dat zien we terug in de cijfers van tevredenheidsmetingen. Voor de start van de pilot in juli vorig jaar scoorden medewerkers gemiddeld een 7,2 op tevredenheid, bij de evaluatie een 7,8. En ten slotte zorgde de pilot voor een verhoogde tevredenheid bij wijkbewoners, die minder overlast en een betere samenwerking ervaren. Dat laatste geldt overigens ook voor de samenwerkingspartners in Den Bosch.”

MOVE woontraining

Nu het ontwikkelcentrum verder geïmplementeerd wordt, dekt de naam hostel de lading niet meer. Maaike: “Daarom hebben we als team een nieuwe naam bedacht. Hoewel het proces van die naamswijziging nog niet volledig is afgerond, wil ik die toch als primeur noemen. Als de procedure rond komt, heten we vanaf dat moment MOVE woontraining. Die naam maakt duidelijk wat we willen: bewoners in beweging krijgen en ervoor zorgen dat ze ook op langere termijn in beweging blijven binnen de maatschappij.”

Hoe ga je om met een cliënt met een licht verstandelijke beperking? LVB bij de Verslavingsreclassering: “Wees alert op LVB, het is absoluut geen uitzondering!”

In Nederland functioneren naar schatting ruim een miljoen mensen op het niveau van een licht verstandelijke beperking (LVB). Dat is sowieso al een enorme groep, maar bij mensen met problemen (zoals psychiatrische problemen of problemen met justitie) is het aandeel nog veel groter. Loes Groenestein, senior reclasseringswerker bij NK: “Ik schat dat bij onze cliënten wel 50% een LVB heeft. Let er wel op dat je dat niet omdraait, het is dus niet zo dat de helft van de mensen met een LVB in de problemen komt! Maar ze lopen wel meer risico dan mensen zonder LVB en je ziet hen relatief vaker terug als cliënt. Ik ken de percentages van andere branches niet, maar ik denk wel dat iedereen die werkt met mensen die problemen hebben – van welke aard dan ook – alert moet zijn op LVB. Het is absoluut geen uitzondering!” Hoe komt dat eigenlijk?

Loes: “Mensen met een LVB zijn kwetsbaar. Ze kunnen moeilijk overzien wat de gevolgen van hun acties zijn. Ze reageren heel direct, heel impulsief. Als ik een mooi sieraad zie in een etalage, gaan er heel veel gedachten door mijn hoofd. Heb ik het echt nodig? Hoeveel budget heb ik nog over? Past het bij mijn kleding? Iemand met een LVB denkt misschien alleen maar: ik wil die ketting hebben. Punt. Tegelijkertijd merken ze dat de wereld om hen heen veel sneller gaat dan zij kunnen bijbenen. Ik heb zelf eens in een training over LVB gezeten waar de trainer heel terloops iets uit ging leggen aan de hand van een enorm ingewikkelde rekensom, waarbij ik volledig de draad kwijtraakte. Ik dacht: ‘Ik snap er helemaal niks van, ik hoor hier helemaal niet, dit is helemaal geen training voor mij.’ Dat deed die trainer bewust, want zo voelen mensen met een LVB zich bijna altijd. Dat is een heel onveilig gevoel. Daarnaast merken ze natuurlijk ook dat anderen op hen neerkijken. Ze maken fouten en wat ze proberen mislukt vaak. Daardoor hebben ze vaak een laag zelfbeeld.”

“Als jij dit voor mij bezorgt, geef ik jou honderd euro”

Door deze combinatie van factoren, zeker als mensen ook financiële problemen hebben door hun impulsieve keuzes, is misbruik een groot risico. Loes: “Op een gegeven moment komt er bijvoorbeeld iemand naar hen toe die zegt: ‘Als jij dit pakje voor mij bezorgt, geef ik jou honderd euro.’ Ineens hebben ze een houvast. Ze weten wat ze moeten doen, ze krijgen er geld voor, het is iets dat ze kunnen en het levert waardering op. Ze kunnen niet overzien dat ze misbruikt worden en dat dit op langere termijn grote problemen oplevert. Later komen er ook nog eens dreigementen bij. Een beloning als je het doet, in elkaar geslagen worden als je het niet doet. Middelengebruik als beloning of om je beter en zelfverzekerder te voelen, zorgt uiteraard voor nog meer problemen.”

En dan kom je vroeg of laat in contact met justitie. En met medewerkers zoals Loes: “Wat ik vooral doe in mijn werk, is advies uitbrengen aan de rechter en het Openbaar Ministerie over passende maatregelen. Bijvoorbeeld twee jaar toezicht, waarbij bewindvoering, behandeling van de verslaving en een werkstraf aan de orde kunnen zijn. Om dat rapport te kunnen maken, spreek ik de cliënt een aantal keer. Als iemand een LVB heeft, is dat natuurlijk relevante informatie.”

Het gevoel dat iemand het snapt

Een LVB is een onzichtbare beperking, maar Loes begint meestal niet blanco: “In het dossier staat vaak al dat er sprake is van een LVB. En ook kun je kijken naar vooropleiding, werk, psychologische onderzoeken en eventueel eerder gemaakte rapporten. Als er een vermoeden is van een LVB, hebben we instrumenten om dit te toetsen. Vervolgens kun je dit ook bespreekbaar maken. Hoe je dat doet, maakt een groot verschil. Als je er zelf open en zonder gêne mee om gaat, roept dat meestal ook geen schaamte op bij je cliënt. Je geeft ook aan dat het heel veel voorkomt. Sommigen voelen zich beledigd als je hen in verband brengt met LVB, maar meestal zijn ze er al bekend mee. Het kan ook het gevoel geven dat ze echt gezien worden. Dat iemand het snapt.”

Rood, oranje of groen

De straf en de voorwaarden die worden opgelegd, moeten voorkomen dat iemand terugvalt in het criminele gedrag én het middelengebruik. Dat is voor iedereen een uitdaging, maar voor mensen met een LVB nog meer. Loes: “In de eerste plaats moet je anders communiceren als er sprake is van een LVB. Binnen de verslavingsreclassering hebben we daar goede middelen voor. We zijn allemaal getraind en gebruiken bijvoorbeeld kaartjes met afbeeldingen van een rechter, een rechtbank en allerlei andere onderdelen uit de strafketen. Die kaartjes komen steeds terug in onze uitleg. Of kaartjes met een rode, oranje of groene kleur, zodat de cliënt kan aangeven hoe het bijvoorbeeld met zijn geldzaken staat. Later kun je daar dan op terugkomen: ‘Hé wat goed, vorige keer had je een rood kaartje en nu een oranje!’ Ook nemen we meer tijd en herhalen we vaker, en vragen we ook aan de cliënt om te herhalen wat we hebben uitgelegd.”

Is dat niet betuttelend? “Ja, dat risico loop je,” geeft Loes aan, “maar wij zijn daarin heel transparant. We geven ook nadrukkelijk aan: ‘Ik ben aan het zoeken naar wat jij moeilijk vindt en naar wat jij kunt, help je me daarbij?’”

Een plek waar iemand veilig kan groeien

De communicatie is niet de enige barrière, mensen met een LVB hebben vaak ook een slecht inzicht in wat ze kunnen en niet kunnen. Loes: “Ze dromen over dingen die misschien voor hen wel onbereikbaar zijn, zoals helemaal zelfstandig op een flatje wonen, of een baan die ver boven hun niveau ligt. Wat dan belangrijk is, is dat je niet gaat zeggen: dat lukt jou nooit. Het zijn hún doelen, daar moet je vanuit gaan, en vervolgens kijken naar wat dan wel kan. Als iemand volhoudt dat hij een hbo-opleiding gaat volgen, kun je bijvoorbeeld kijken naar een werkplek waar hij kan werken aan soortgelijke vaardigheden op een lager niveau. Je zegt dan: ‘Wat goed dat jij die opleiding wilt gaan doen! Dat houden we als einddoel aan. We kunnen een start maken op een plek waar je alvast kan gaan oefenen en leren om…’ Of je verleidt iemand tot het accepteren van hulp. Bijvoorbeeld door te beloven – en het dan natuurlijk ook te doen – dat je een héél leuk iemand uitkiest om de cliënt te begeleiden in de woonsituatie, en die dan ook al een keer meenemen. Je werkt met de mogelijkheden die de cliënt aan kan en je benadert hen positief: ‘Het zou zo leuk zijn als jij een keer gewaardeerd wordt op je werk! Ik denk dat dat dáár wel gaat gebeuren.’ Je zoekt naar een plek waar iemand veilig kan groeien. En als je dan echt contact kunt maken, als je een vorm van samenwerking kunt vinden en de cliënt het gevoel heeft dat er nu écht naar hem of haar geluisterd wordt, dan heb je het goed gedaan.”

Forensische cliënten door resocialisatie-unit beter voorbereid op terugkeer in de maatschappij: “Ik werk nu minimaal twintig uur per week en dat vind ik keileuk”

Hoe kom je weer verder als je vast hebt gezeten? En ook nog eens verslaafd was? Op de Forensische verslavingsafdeling (FVA) van NK wordt gewerkt aan de problemen die hebben bijgedragen aan verkeerde keuzes in het verleden. Maar dan ben je er nog niet. Psychotherapeut Annemarie van Asseldonk: “Wij werken op de FVA vaak met lange opnames, tot een maximum van twee jaar. Onze cliënten hebben vaak geen woning en bezigheden meer. Daardoor raakten ze hun motivatie kwijt. Na de behandeling moesten ze terugvallen op opvangvoorzieningen, wat de kans op terugval in gebruik en delictgedrag enorm vergrootte. Daarom zijn we gestart met de resocialisatie-unit.” Annemarie en twee cliënten vertellen hoe dit helpt om écht een nieuwe start te maken.

De resocialisatie-unit is begin dit jaar geopend. Doel van de resocialisatie-unit is cliënten in de laatste stap van hun behandeling intensief voor te bereiden op een terugkeer in de maatschappij. Annemarie:  “Leren omgaan met eigen verantwoordelijkheden, zelfredzaamheid, dagbesteding en een eigen woonruimte zijn daarvoor essentieel. We leggen de prioriteit vooral op dagbesteding. Alle cliënten van de unit moeten minimaal twintig uur per week iets om handen hebben. Dat is in de meeste gevallen vrijwilligerswerk, maar kan ook een taakstraf, betaald werk of een opleiding zijn. Daarnaast krijgen de cliënten individuele therapie en worden zij begeleid door een collega van onze verslavingsreclassering.”

Avondje stappen

Die twintig uur is een absolute voorwaarde voor opname op de afdeling. Annemarie: “Als cliënten op een bepaald moment – door hun eigen keuzes en gedrag – die twintig uur niet halen of daarin structureel tekort schieten, dan gaan wij daarover het gesprek aan met de vraag of ze wel voldoende gemotiveerd zijn. Ze gaan dan terug naar de behandelafdeling of met ontslag. Zinvolle dagbesteding na ontslag is nodig om op het rechte pad te blijven.”

Voor de unit is een aparte vleugel van het gebouw ingericht met in totaal acht bedden. Annemarie: “De cliënten werken daar samen aan hun terugkeer in de maatschappij. Ze leren omgaan met eigen verantwoordelijkheden op gebieden als financiën, eten, hygiëne en huishoudelijke taken. De forensische behandelafdeling is een gesloten afdeling, waarin veel verantwoordelijkheid overgenomen wordt door de begeleiders. Op de unit hebben cliënten zelf de volledige regie. Als iemand bij wijze van spreken een avondje wil gaan stappen, dan kan dat. Dat past in het streven om cliënten te leren weer op eigen benen te staan. Natuurlijk stellen wij dan wel de vraag of iemand daar goed over nagedacht heeft en wat hij of zij verwacht dat het op zal leveren.  Steekproefsgewijs controleren we op middelengebruik.”

Leren loslaten

Dit vraagt natuurlijk ook wat van de behandelaars. Annemarie: “Een van de belangrijkste opdrachten die we als team hebben, is om onszelf een andere houding aan te leren. Op de FVA bepalen we veel voor de cliënt, op de unit moeten we leren accepteren dat cliënten zelf de regie hebben. Dat betekent dat wij, maar ook onze VR-collega’s, moeten leren om los te laten. Cliënten die uitstromen naar de resocialisatie-unit, krijgen het vertrouwen om zelfstandig te zijn. Het is aan hen hoe ze met dat vertrouwen omgaan. Overigens werken alle teamleden zowel op de behandel- als de resocialisatieafdeling, zodat er continuïteit blijft voor de cliënten.”

Na de unit stromen cliënten uit naar een eigen woning. Dat kan een zelfstandige woning zijn, waarbij cliënten op sommige deelterreinen nog begeleid worden, of een vorm van begeleid wonen. Een enkeling kan terug naar de ouders of partner als de gezinssituatie stabiel genoeg is. Annemarie: “In de startfase zijn twee cliënten uitgestroomd. Mede door de coronacrisis is dat wat achter gebleven bij onze verwachtingen, doordat cliënten niet aan hun twintig uur daginvulling konden komen en onvoldoende konden oefenen in het omgaan met eigen verantwoordelijkheden,. Op dit moment staan vier cliënten op de nominatie om op korte termijn uit te stromen.”

Twee cliënten die het goed doen en binnenkort uitstromen zijn Peter* (39 jaar) en Simone*(56 jaar).

De sleutel van een eigen woning

Peter: “Ik ben vanaf mijn vijftiende verslaafd aan allerlei drugs, ik heb zowat alles gebruikt. Dat heeft geleid tot een fiks aantal gevangenisstraffen en klinische opnames. In januari ben ik, als onderdeel van een straf, opgenomen op de behandelafdeling. Ik ben nu vijf weken op de resocialisatie-unit. Ik werk 24 uur per week bij de Kringloop in Vught. Daarnaast heb ik nog twee keer per week individuele therapie, neem ik deel aan alle groepsactiviteiten en verricht ik huishoudelijke taken. Ik ben nu meer naar buiten gericht en regel meer zaken zelf. Dat bevalt me goed. Volgende week krijg ik via bureau Nazorg gedetineerden in Den Bosch de sleutel van een woning voor een periode van een jaar. Dat is wel spannend, maar ik kijk ernaar uit om op eigen benen te staan. Ik sta er positief in en heb al goede stappen gezet door de behandeling. Ik ben nu al 31 maanden  clean, dus ik ga nuchter de buitenwereld in. Dat wil ik graag zo houden en ik heb er ook alle vertrouwen in dat dat gaat lukken.”

Broodjeszaak en kledingwinkel

Simone: “Ik ben begin dit jaar op de Forensische verslavingsafdeling terecht gekomen. Door mijn alcoholverslaving ben ik in aanraking gekomen met Justitie. Sinds twee maanden werk ik op de resocialisatie-unit aan mijn terugkeer in het normale leven. Ik zie de unit als een goede tussenstap om weer op eigen benen te staan. Ik werk minimaal twintig uur per week bij Reinier van Arkel: in het kledingwinkeltje en bij de broodjeszaak. Ook verricht ik hand- en spandiensten bij bijzondere activiteiten van de instelling, zoals in het activiteitencentrum waar laatst Willeke Alberti optrad en bij de Social run in september. Ik ben kapster van origine en knip op de afdeling medecliënten. Ik heb dus genoeg te doen en vind wat ik doe keileuk. Ik ga binnenkort bij mijn dochter inwonen, en kan daar volgend jaar op mezelf wonen omdat mijn dochter en haar man voor het werk naar het buitenland moeten. Van daaruit wil ik dit werk blijven doen. De alcohol is nu onder controle en ik ben ervan overtuigd dat dat zo blijft. Ik heb teveel te verliezen als ik weer terugval in de drank. Ik heb altijd voor de kinderen en de kleinkinderen gezorgd, nu ga ik ook voor mezelf zorgen.”

*Gefingeerde namen